ABSTRACTS JAARBOEKEN

2007 - 2008 - 2009 - 2010 - 2011 - 2012 - 2013 - 2014 - 2015

2007

H. Van Isterdael, De organisatie van de Deinse dorpen in het Ancien Régime
Hij schreef er een bijdrage over de organisatie van de dorpen (de deelgemeenten van het huidige Deinze) in het Ancien Regime, dus voor de Franse Revolutie. Rijksarchivaris Van Isterdael heeft veel origineel bronnenmateriaal doorgenomen. De specifieke gegevens die hij per deelgemeente vond, waren te omvangrijk om ze nog een plaats te geven in het waarschijnlijk al 6 cm dikke dl. 3 van de Geschiedenis van Deinze. Deze bijdrage in het jaarboek 2007 is dus een aanvulling bij zijn artikel in het derde deel van de GVD.
Welke informatie vindt men er ? : de oppervlakte van de dorpen, de manier van belastingen heffen, de samenstelling van het bestuurscollege, het personeel, het aantal enclaves of rechtsgebieden op het grondgebied van de deelgemeenten. Het artikel is zeer nuttig om inzicht te krijgen in de ingewikkelde bestuurlijke organisatie van de dorpen in het Ancien Regime.

L. Goeminne en R. De Clercq, Bevolking en grondbezit te Astene in de 19de eeuw 
Deze bijdrage bevat een nominatieve lijst van alle eigendombezitters naast een grondig overzicht van de sociaal-economische toestand in Astene in 1860. De bron die de auteurs gebruiken voor hun studie van de bevolking en grondbezit in 1860 is de kadastrale atlas van Philippe Christian Popp met bijhorende kadastrale legger. Het artikel bevat zeker ook veel materiaal voor genealogen.

H. Maes, Onderwijs te Deinze, 1830-1860
Dit is het derde deel in de reeks over de geschiedenis van het onderwijs, want in vorige jaarboeken bestudeerde Herman Maes al het onderwijs in de Franse Periode, het onderwijs in de Hollandse Periode en nu dus van 1830 tot 1860, in de periode van het jonge Koninkrijk België. De professionalisering van het lager onderwijs die werd ingezet tijdens de Hollandse Periode werd teruggeschroefd. Het onderwijs werd opnieuw vrij, er was voor de gemeenten geen verplichting om al dan niet een school in te richten en er werden ook geen diploma’s vereist voor de onderwijzers. De kentering kwam er met de onderwijswet van 1842.  In Deinze waren er belangrijke initiatieven o.a. van de zusters Maricolen en van de school van Frederik Tonneel en Frederick van Geersdaele. Toen Frederik Tonneel stopte met schoolhouden in 1838 werd zijn school samengevoegd met die van meester van Geersdaele. Deze school was gehuisvest in het Wezenhuis aan de Leiebrug. Meester Van Geersdaele was een heel bekwaam onderwijzer. Het Pensionat de Deynze, zoals van Geersdaels school werd genoemd, organiseerde prijsuitreikingen met toneelstukjes en zang en die prijsdelingen kwam zelfs in de krant. Voor de verdere evolutie van het onderwijs te Deinze en voor meer achtergrondinformatie, kunt u terecht bij het artikel van Herman Maes. 

L. Goeminne en M. Vandeputte, De bevolking van Petegem-aan-de-Leie
De lijst omvat 57 gezinshoofden die 258 personen vertegenwoordigden, waarvan ook het beroep wordt meegedeeld. Petegem was toen nog een arme landbouwgemeente. Negentig procent van de bevolking was in de landbouw tewerkgesteld. De sociaal-economische toestand was hier toen somber. De gemeente telde nog 200 ha bos, wat 20% van de dorpsoppervlakte voorstelde.. Het artikel kan ook van belang zijn voor genealogen die familie-stambomen samenstellen. 

L. Goeminne en M. Vandeputte, De bevolking van Wontergem, Gottem en Grammene in 1695
Analoog aan het voorgaande werk is er een trilogie van dezelfde auteurs over de bevolking van Grammene, Gottem en Wontergem in 1695.
Hoe kennen we die cijfers van 1695 ? In het najaar van 1694 had Lodewijk XIV besloten om binnen het veroverde Vlaanderen en Artois een volkstelling te organiseren binnen de kasselrij Kortrijk met fiscale doeleinden. Bij de eerste telling waren de dorpen niet erg haastig en happig om mee te werken en daarom werd een tweede telling georganiseerd die de dorpspastoor mee moest onderteken om het document te bekrachtigen. Uit de cijfers blijkt dat 1694 een rampenjaar was op demografisch gebied. Er was een sterfte van 10 tot 30% van de dorpspopulatie. De reden voor het hoge sterftecijfer was een zwaar besmettelijke ziekte die heerste in de Leiestreek van oktober 1694 tot januari 1695. De oorzaak was het voorbijtrekken van plunderende Franse troepen. Deze troepenmigraties kaderden in de Negenjarige Oorlog van 1688 tot 1697 tussen Frankrijk en De Verbondenen. In die periode was in deze uitsluitend agrarische gemeenten de sociaal-economische situatie schrijnend te noemen. Veel gezinnen waren ontwricht en woonden samen in schamele huisjes. Van deze drie vergelijkbare kleine gemeenten (Gottem, Grammene en Wontergem) was het vooral Gottem dat zijn bevolking tussen 1850 en 2000 geleidelijk zag dalen van 1.200 inwoners naar 550 inwoners. Over deze drie gemeenten komt er volgend jaar nog een vervolg met een studie over de bevolking en grondbezit in 1860.

A. Heyerick, Uithangborden in Bachte-Maria-Leerne
Dit artikel is het 10de deel in de reeks over de uithangborden. Hij behandelde reeds de uithangborden van het grondgebied Deinze, Petegem, Gottem, Zeveren, Astene, Sint-Martens-Leerne en nu dus ook over Bachte-Maria-Leerne. De uithangborden worden alfabetisch gerangschikt en per handelshuis wordt een korte historiek gegeven. De bronnen die André Heyerick gebruikte zijn de bevolkingsregisters, Deinse weekbladen, beraadslagingen van het schepencollege en mondelinge getuigenissen van dorpsbewoners van Bachte-Maria-Leerne. Bij een eerste oogopslag valt op dat handelaars graag hun fantasie gebruikten om een mooie naam te vinden voor hun zaak bijvoorbeeld In de koffieboom, De lustige reizigers, in Geloof, hoop en Liefde, De Groene Boomgaard en nog meer namen die u kunt terug vinden in het artikel van André Heyerick.

H. Maes, De familie Minnens
De historiek begint met een verkoopakte in 1758 waarbij Jan Minnens met zijn 3 meerderjarige zonen voor notaris Beyens verscheen voor de verkoop van een hofstede met schuren, stallingen, ovenbuur, boomgaarden en meersen in de prochie Deinze Buiten. Voor 1700 vond Herman Maes geen Minnens in Deinze noch in Petegem, en daarna heel veel. Het blijft een vraag hoe de familie Minnens in Deinze terecht gekomen is, misschien ten gevolge van de negenjarige oorlog met Lod. XIV , diezelfde oorlog waar ik daarnet over had ?. In de stamboom van de familie maken we een sprong naar de 20ste eeuw. De familie was cultureel actief in de stad. Edmond Minnens was tot 1907 toneelkommissaris van Vooruit, zijn zoon Roger Minnens werd in 1948 voorzitter van ‘De Vereenigde Tael- en Kunstminnaers onder de kernspreuk Vooruit’ en in 1994 werd Roger Minnens junior voorzitter van Vooruit. Ook de vrouwelijke telgen van de familie staan hun mannetje : Lynda Minnens bekleedt momenteel een schepenambt in de stad Deinze. Meer gedetailleerde informatie over de familie vindt u het artikel van Herman Maes.

R. De Bouver, Wereldoorlog II te Deinze, Herinneringen, Getuigenissen, Reconstructies
Zoals de auteur zelf zegt in zijn inleiding : in 1940 was hij nog een heel jonge snaak maar zijn herinneringen aan de oorlog zijn niet vervaagd  hij zou zelfs nog de eerste Duitse soldaat die hij zag herkennen in een groep zo’n indruk heeft die oorlogsperiode op hem gemaakt. In zijn artikel schetst Romain de Bouver ‘De Duitse inval’ in Deinze, het politieke klimaat, de ramp met de Rijnaak, een boot die krijgsgevangenen vertransporteerden naar Duitsland en ontplofte toen hij tegen mijnen aanvaarde, de bezettingstijd in Deinze, de collaboratie, de bevrijding van de stad, de organisatie van het verzet, en het verhaal van 19 politieke gevangenen van Deinze die tijdens de oorlog thuis tijdens razzia’s opgepakt werden en in Duitsland terecht kwamen in een gevangenis, een concentratiekamp of een werkkamp van een concentratiekamp. Enkelen zijn in 1945 terug thuis gekomen,met een gewicht van ongeveer 40 kg., de meesten zijn overleden in mensonterende omstandigheden. Als bijlage vindt u namenlijsten van Deinzenaren die tot een verzetsbeweging hoorden. 
In de bijdrage staat het getuigenis van landbouwer Achiel Van Daele, 27 jaar in 1940. Hij woonde op de scheiding van Gottem met Oeselgem aan de Leie Bij de inval van de Duitsers hadden in mei 1940 hadden Belgische militairen op zijn hoeve mitrailleursnesten gebouwd. We laten Achiel aan het woord :
Wij waren van gedacht om op het hof te blijven. Te Tielt hadden wij een zuster wonen en onze moeder was de 70 voorbij. Mijn broeder Jules heeft moeder naar Tielt gevoerd met de wagen en kwam terug. In Tielt hoorde hij zeggen dat de Belgische soldaten hier drie dagen stand moesten houden om de Engelsen de kans te geven om aan de Franse noordkust in te schepen. Jules was bang en wou met onze koeien vertrekken, maar ik was niet bang en wist hem te overtuigen om op de hofstede te blijven. Wij woonden aan de noordkant van de nieuwe Leie. Onze buur, boer Martens, woonde op het eiland van de nieuwe en de oude Leie. Wij vroegen hem om bij ons te komen want zij konden nu nog de Leie oversteken en van bij ons was het altijd mogelijk te vluchten als het te geweldig werd. Nee, nee, zei boerke Martens, want gij zult al uw gerief en meubels gestolen worden en wij zullen het nog bezitten. Jules, mijn broer zei : gij zult dood zijn en wij zullen nog leven. Boer Martens vrouw zei terwijl ze weende : Jules, gij zult gelijk hebben, gij zult nog leven en wij zullen allemaal dood zijn. Haar gevoelens zijn uitgekomen want het hele gezin werd door de Duitsers uitgemoord. Toen de Duitsers daar aankwamen bevonden alle inwoners zich in de kelder. De hoeve was al in brand geschoten en de bewoners dienden, gehinderd door de rookontwikkeling de kelder te verlaten. Tijdens deze poging om zich in veiligheid te stellen, werden de bewoners door de Duitsers beschoten. Fons, de boer, lag dood op de wagen die op het hof stond. Anna, de dochter, 25 jaar lag eveneens dood op de wagen. Maria, de moeder, lag dood aan den dissel van de wagen. Jozef de zoon die nog de stier losgemaakt had, lag dood aan de stallen. Remi lag dood tussen het huis en de hangaar. Jules was gevlucht, samen met een vreemde man die op de hoeve verbleef, in de richting van de beek, vermoedelijk met het gedacht zich te verstoppen in de grote betonnen afvoerbuizen. Ze zijn er niet aangekomen. Beiden werden onderweg neergeschoten. Ook de stier werd doodgeschoten. Twee broers die soldaat waren zijn de enige overlevenden van dit gezin. In 1943 zijn de Duitsers die daar gemoord hebben op bezoek gekomen. Ze wisten nog precies welk bloedbad ze daar aangericht hadden.
Dit verhaal over de familie Martens klopt want de commissie voor oorlogsmisdaden heeft daar onderzoek naar gepleegd en daarover een rapport gepubliceerd waarin ook de wreedheden in Deinze, Meigem en Vinkt beschreven staan. Het getuigenis van Achiel Van Daele gaat nog verder. Hij vertelt over de vlucht naar Tielt, en toen hij terugkeerde naar Gottem, het zien van het slagveld van wel 300 gesneuvelde Duitse soldaten die hij onder dwang mee moest helpen begraven. U kunt alles rustig nalezen in de bijdrage van Romain De Bouver.

H. Maes, Deinzenarijen 2007

2008(top)

 

2009(top)

L. Goeminne en B. Saverijs, De Leiebrug te Deinze tijdens de Middeleeuwen
De Leiebug ter hoogte van de Onze-Lieve-Vouwekerk  is het thema van het artikel dat Luc Goeminne schreef in samenwerking met Bruno Saverys.  De eerste vermelding van deze brug dateert van 1187 (dus 12e eeuw).  In de middeleeuwen en nieuwe tijden  waren er slechts 2 bruggen over de Leie tussen Gent en Kortrijk, namelijk een brug in Harelbeke en de brug in Deinze vlakbij de Onze-Lieve-Vrouwkerk.  Over deze brug liep al het verkeer en vervoer tussen 2 belangrijke steden namelijk Oudenaarde en Brugge.  Gedurende de middeleeuwen was deze brug eigendom van de graaf van Vlaanderen.
Over de structuur van deze middeleeuwse brug vindt u meer informatie in dit artikel.  Er zijn ook een aantal constructietekeningen van deze brug, zoals die waarschijnlijk opgebouwd was in de middeleeuwen, opgenomen,  ontworpen en getekend door architect Bruno Saverys.

H. Maes, Over de notarissen te Deinze
Hij schetst de geschiedenis van het notarisambt, de historiek van de notarisfamilies in Deinze, de erfopvolging binnen de notarisfamilies of wanneer nieuwe notarissen bestaande kantoren overnamen.

P. Huys, Werk van Charles-René Callewaert in het museum van Deinze. Met een brievendocumentatie
Het is een kunsthistorisch artikel over de werken van kunstschilder Charles-René Callewaert in het Museum van Deinze.  Charles René, ook wel Natus Callewaert genoemd, werd in Gent geboren in 1893 en hij overleed er in 1936, op 43-jarige leeftijd.  Natus Callewaert is een boeiende kunstenaarsfiguur,  maar hij is in de vergetelheid geraakt.  Hij was ook een tragische figuur,  talentvol maar nooit zo bekend geworden als zijn medestudenten aan de Academie, verslaafd geraakt aan morfine na een operatie.
Het Museum bezit 3 werken van deze kunstschilder,  namelijk een potloodtekening met als titel Moeder met dood kind,  een houtskooltekening  De dichter in de grootstad en een olieverfschilderij daterend van ca 1925 Het Elisabethpleintje in Gent.  Deze werken maken geen deel uit van de permanente tentoonstellingsruimte van het museum.  In het artikel vindt u een bespreking en beschrijvende commentaar van deze 3 werken.
Een primeur voor het KGK-jaarboek is de brievendocumentatie die aan het artikel is toegevoegd.  Natus Callewaert schreef  van 1915 tot 1922  12 brieven aan zijn mecenas,  een Gentse bouwondernemer en kunstverzamelaar, namelijk René Van Herreweghe. De brieven bevinden zich in privébezit en zijn nooit eerder gepubliceerd.
Het artikel is ook geïllustreerd met 25 afbeeldingen van kunstwerken van Natus Callewaert.

H. Maes, Het onstaan van de zijdenijverheid in de stad Deinze
Het is een ‘facsimile uitgave’  van het boek van Hugo Vanden Abeele over dit onderwerp dat in 1935 verscheen als extra uitgave van KOK. Het artikel wordt ingeleid met een de biografische schets van Hugo Vanden Abeele door Herman Maes. We lezen onder andere dat Hugo Vanden Abeele ‘de fietsende gemeentesecretaris’ werd genoemd. Hij was namelijk gemeentesecretaris van Sint-Martens-Latem.

L. Goeminne, (M. Vandeputte)  en  R. Declercq, Bevolking en grondbezit te Petegem-Buiten in de 16de eeuw
Bevolking en grondbezit in de 16de eeuw is een ander belangrijk thema in dit jaarboek.  Luc Goeminne en René Declercq bestudeerden de 20ste penningkohieren van 1571 van Petegem-Buiten.  Een ander artikel handelt over Machelen in de 16de eeuw, dit is geschreven in samenwerking met Maurits Van de Putte.
Penningkohieren zijn belastingsregisters en die moeten met kritische zin worden benaderd.  De penningkohieren bevatten  hoofdzakelijk 2 belangrijke lijsten, namelijk de lijst met de pachters en de beschrijving van de pachtgoederen (hofsteden, schuren, stallen, zaailand, huisen van plaisance – sommige adellijke eigenaars bezaten op hun pachtgoed een klein stenen huisje waar ze tijdelijk konden wonen als ze hun pachters en eigendommen kwamen inspecteren), de vermelding van de eigenaars-verpachters, de geschatte huurwaarde en de belastingssom die het twintigste deel van de huurwaarde bedroeg. Vervolgens is er de lijst met de eigenaars die hun goederen zelf gebruiken, de vermelding van de fictieve verhuurwaarde en de belastingsaanslag die hier ook het 20ste deel van de fictieve verhuurwaarde bedraagt.
Het artikel bevat een volledige uitgave van deze 20ste penningkohier van Petegem-Buiten van 1571. Deze uitgave heeft een niet te onderschatten belang voor toponymie, genealogie, agrarische geschiedenis, demografie en locale geschiedschrijving.

H. Maes, Deinze en de Wakkense De Borchgrave 
Pieter Joost  De Borchgrave was een Rederijker, een dichter en hij nam deel aan prijsvragen of letterstrijden zoals men het toen noemde, van het dichtgenootschap ‘Geen Kunst zonder Nyd’ van Deinze. In 1811 kaapte hij daar de 2de prijs weg. In zijn tijd werd De Borchgraeve door sommigen beschouwd als de beste dichter na Vondel en hij was één van de beste vrienden van Hiëronymus van Alphen, u weet wel de dichter van het bekende gedicht Jantje zag eens pruimen hangen
Het Museum bezit trouwens een portret van de Wakkense dichter De Borchgraeve,  geschilderd door de Deinse kunstenaar Pieter Cras, oom van de bekende Deinse schilder Karel Piqué.

A. Heyerick, Uithangborden te Wontergem en te Grammene
Zoals in de voorgaande jaarboeken handelen 2 artikelen over de uithangborden. Opvallend zijn het grote aantal herbergen in deze kleine gemeenten en interessant zijn ook de beroepen van de herbergiers. Want men was niet alleen herbergier, maar ook onder andere stoelenvlechter,  mandenmaker en vlashandelaar of vlasbewerker wat niet zo verwonderlijk is voor een dorp aan de Leie.

H.  Maes, Over de familie August Van Coppenolle
Herman Maes heeft een voorliefde voor familiegeschiedenissen, hij legt linken tussen mensen en families doorspekt met erudiete weetjes en petite histoire.
De eerste familie die hij beschrijft is die van August Van Coppenolle, de eerste stadsonderwijzer van Deinze, getrouwd in 1849 met Melanie Verhoeije, de dochter van de dorpsonderwijzer van Zeveren.

H. Maes, Over de Deinse familie Callier
De tweede familiegeschiedenis van de hand van Herman Maes heeft als titel : Over de Deinse familie Callier. Opmerkelijk figuur uit die familie is Franciscus Bernardus Callier, geboren in Deinze in 1791. Hij had een ‘beruchte’  loopbaan, die begon als gemeentesecretaris van Petegem. Tijdens het Voorlopig Bewind in de nadagen van de revolutie van 1830 vormde hij samen met de bekende Kruishoutemnaar Spilthoorn en baron Coppens een driemanschap om de provincie te besturen.

A. Heyerick, Levensstandaard onderwijzers
Het belangrijkste artikel van André Heyerick gaat over de geschiedenis van het gemeenteonderwijs in Deinze, meer bepaald over de lonen en de levensstandaard van de Deinse gemeenteonderwijzers.  We spreken over de periode 19de eeuw - eerste helft 20ste eeuw)

Het loon van de onderwijzers hing af van meerdere factoren: er was een vast basisloon met daar bovenop een vergoeding voor onderwijs aan behoeftige leerlingen die kosteloos onderwijs kregen,  de soms krappe financiële toestand van de gemeentekas, soms werd een schoolhuis ter beschikking gesteld van de onderwijzer of moest hij zelf een huis huren of kopen. Veel onderwijzers hadden ook een bijbetrekking: ze deden bijvoorbeeld in assuranties zoals dat men toen noemde of ze waren landmeter of koster. In zijn artikel vergelijkt André Heyerick vervolgens het loon van de onderwijzer met de wedde van 2 andere personeelsleden van de gemeente, namelijk de veldwachter en de gemeentesecretaris.  Maar daar moeten we er rekening mee houden dat gemeentesecretarissen vaak hun ambt uitoefenden in 2 kleine gemeenten.

 

2010(top)

Het jaarboek 2010 bevat 10 historische artikelen over Deinze en de deelgemeenten.

De eerste pagina is een in memoriam  voor de ere-voorzitter van de kring Herman Maes die vorig jaar op 2 februari overleed.

De bijdragen zijn gegroepeerd per domein in de geschiedenis.

De numismatiek
Het artikel heeft als titel  ‘Munten en rekenpenningen uit de Leie te Deinze’ geschreven door de historici Luk Beekmans en Frans De Buyser. In 1976 werd onder leiding van Geert Van Doorne en Raf Walgraeve een studie uitgegeven over de baggervondsten uit de Leie te Deinze. Het archeologische materiaal, waaronder 329 munten en penningen werd door een 20-tal auteurs beschreven en bestudeerd. Na deze publicatie van 1976 kwamen uit de baggerspecie nog 43 munten en 5 rekenpenningen aan het licht. Zij vormen het onderwerp van studie van dit artikel. De oudste munt die in het artikel beschreven wordt is een post-Karolingische denier en dateert van de periode 950 tot 1100. Alle munten die beschreven en besproken worden in dit artikel zijn met foto afgebeeld.

De sociaal- economische en de agrarische geschiedenis
De agrarische toestand in enkele parochies rond  Deinze in 1592 geschreven door Dr. Luc Goeminne. Het artikel is een repliek op een artikel van historicus Nicolaas Maddens, verschenen in de Leiegouw in 2008. Waarover gaat het? Op het einde van de zestiende eeuw was de toestand in het zuiden van de kasselrij Kortrijk rampzalig door militaire bezettingen. In het artikel in de Leiegouw schrijft Nicolaas Maddens dat de bevolking in deze contreien met 70 tot 80%  in aantal verminderde tijdens de militaire destructie en dat de landerijen er langdurig voor 80% woest bijlagen en niet meer werden bewerkt. Luc Goeminne is het niet eens met deze pessimistische visie en hij toont aan op basis van cijfermateriaal dat deze percentages kritischer moeten bekeken worden en hoogstwaarschijnlijk kleiner zijn.

Dr. René Declercq en Dr. Luc Goeminne werkten samen aan de studie van De bevolking en het grondbezit te Deinze-buiten en die samenwerking resulteerde in 3 artikelen : Bevolking en grondbezit in de 16e eeuw, in de 18e eeuw en in de 19e eeuw, telkens over het landelijk grondgebied Deinze-buiten. Waar situeert Deinze-buiten zich precies? Deinze-Buiten lag ten westen van Deinze-binnen, met als grens de Caendel. In het noorden begrensd door de Zeverenbeek, in het zuiden begrensd door de Leie, in huidige benamingen gaat het over Schaeve, Dhoye, de Kouter (richting Tielt). Het gaat over een uitgestrekt agrarisch gebied van 510 ha met weinig bewoning in de geschiedenis.
Als bron voor hun studie baseren de auteurs zich voor de 16e eeuw op de 20e penningkohieren van 1571 van Deinze-Buiten. Dit fiscaal document wordt bewaard in het Rijksarchief van Gent. Voor de 18e eeuw baseerde ze zich op het Landboek van Deinze-Buiten opgemaakt in 1784 door landmeter Jan-Baptiste Van Huffel. Dit landboek wordt bewaard hier in het Museum van Deinze bewaard in het archief van KGK. [Een tweede exemplaar van dit landboek bevindt zich in het Rijksarchief van Gent, Fonds Archief van Deinze.] Voor de 19e eeuw gebruikten de auteurs als bron de kadastrale kaart van Deinze van 1855 van geograaf – ingenieur Philippe Christiaan Popp, dus de Popp-kaart.

De auteurs hebben een methode ontwikkeld om de bovengenoemde bronnen te analyseren, en de eigendommen en hun eigenaars te beschrijven. Deze artikels zijn o.a. belangrijk voor de studie van de toponymie, de benamingen van de boerderijen en de molens.  In dit jaarboek hebben de auteurs ook een geannoteerde uitgave verzorgd van de penningkohieren van 1571 en 1577. Studenten of andere vorsers die deze bronnen willen raadplegen, moeten dus niet meer naar het Rijksarchief, maar vinden de uitgave in dit jaarboek.

Uithangborden in Vinkt, geschreven door André Heyerick, is een bijdrage die ook tot de  sociaal-economische geschiedenis hoort, met raakvlakken met de toponymie.
André Heyerick baseerde zich op bevolkingsregisters, Deinse weekbladen, registers van briefwisseling en de beraadslagingen van de gemeenteraad van Vinkt.

Politieke geschiedenis
Ses voeten lang, blond van haar en wenkbrauwen, blauw van ogen, wel geproportioneerd van lichaam, deze persoonsbeschrijving vinden we terug over Charles-Philippe Martens in 1792 als hij op dienstreis naar Kortrijk moest. Charles-Phillippe Martens was de laatste baljuw van Deinze in politiek bewogen tijden , namelijk het einde van het Ancien Regime. Tot auteur Paul Huys deze bijdrage over baljuw Martens schreef, was van hem alleen geweten of over hem alleen geschreven dat hij ‘de rijkste man van Deinze was’. In dit artikel met de titel Charles-Philipe Martens, Deins notaris, schepen en hoogbaljuw(1740-1833) bestudeert Paul Huys op een objectieve manier de politicus in de context van zijn tijd.
Charles-Philippe Martens was afkomstig van een grote hofstede in Vinkt, studeerde rechten in Leuven en vestigde zich na zijn studies als notaris, eerst te Vinkt, daarna te Deinze. Hij verwierf sociaal aanzien in Deinze en maakte carrière als schepen in 1775, daarna werd hij hoogbaljuw in 1779. We zijn in het Ancien Regime; de hoogbaljuw wordt benoemd door de markies van Deinze , namelijk markies de Merode.
In de beginjaren van zijn baljuwschap  oefent baljuw Martens zijn functie naar behoren uit. Maar geleidelijk aan komen er opmerkingen, er zijn beschuldigingen van ‘wandevoir’, plichtsverzuim, machtsmisbruik, afpersing van goederen niet alleen aan het adres van baljuw Martens ook aan het adres van zijn confrater schepen Ferdinand Van Wonterghem. Dat het geen loze beschuldigingen zijn, blijkt uit de meerdere incidenten die Paul Huys terug gevonden heeft in de archieven en die in het artikel worden beschreven.
Op een bepaald moment werd de crisissituatie onhoudbaar en kwam markies de Merode zelf naar Deinze (want normaal resideerde hij in Westerlo) om orde op zaken te stellen. Het volledige college werd smadelijk afgezet, alleen Charles Philippe Martens kon de dans ontspringen mocht zijn functie behouden.
In december 1789 kwamen de Zuidelijke Nederlanden in politiek woelige wateren terecht. Er was eerst de Brabantse Omwenteling gericht tegen de Oostenrijkers met één jaar onafhankelijkheid van de Republiek van de Verenigde Provinciën, dan de terugkomst van de Oostenrijkers in 1791, de eerste Franse inval in 1792, de Oostenrijkse restauratie in 1793-1794, en dan definitief het Frans Bewind van 1794 tot 1815.
In 1790 koos baljuw Martens de zijde van de nieuwe Staeten van Vlaanderen en Brabant. Charles Martens is baljuw gebleven tot ongeveer 1796, de datum is niet heel duidelijk. Met de afschaffing van het Ancien Regime door de Fransen werd ook zijn functie van baljuw afgeschaft hoewel hij nog een tijdlang documenten is blijven ondertekenen met de benaming baljuw van Deinze. De volledige beschrijving van de politieke situatie in Deinze en vooral welke houding Charles Martens aannam tegenover de verschillende bezetters, vindt u terug in het artikel van Paul Huys.
Wat interessant is om te vermelden is, toen de Hollandse bevelhebbers in Deinze legerden in 1792 – want zij waren bondgenoten van de Oostenrijkers tegen de Fransen –  dat één van die Hollandse bevelhebbers de erfprins van Oranje, de latere koning Willem I, zijn intrek nam bij baljuw Martens, bewoner van één van de mooiste huizen op de Markt – een huis dat er nog altijd staat – namelijk wat wij nu noemen het Huis Van Thuyne, in 1775 nieuw gebouwd door Charles Martens en nu in het bezit van de stad.
Ook belangrijk om weten is dat Maria Philippa Martens, de dochter van de baljuw, het Sint-Vincentiusklooster heeft laten bouwen met het fortuin dat ze van haar vader erfde.

Aansluitend bij dit uitgebreid artikel is in het jaarboek nog een bijdrage opgenomen over de Fransen in Deinze geschreven door Paul Huys. Hij baseert zich onder andere op de kroniek van bakker Leonard Lagrange, de ‘dorpsfilosoof’ die een kroniek schreef over de gebeurtenissen in Deinze in die [woelige]  periode. In het artikel is ook een opsomming opgenomen van het zilverwerk dat de kerkfabrieken, de kapellen, het Sint-Blasiushospitaal en de gilden van Deinze moesten afstaan aan de Fransen, alles samen ongeveer 289 onsen zilver of omgerekend ruim 9 kg. zilver.

Een volgend artikel dat politieke geschiedenis behandelt,  uit een andere periode, heeft als titel  “De parlementaire schoolenquête van 1880, een authentieke documentatiebron uit de Schoolstrijd van 1879-1884”. – Met het proces-verbaal van de twintig getuigenissen betreffende het kanton Deinze, geschreven door Paul Huys.
Het gaat hier niet over een algemeen artikel over de Schoolstrijd van het einde van 19e eeuw, maar over een hoorziting in het Vredegerecht van Deinze met 20 getuigen : 7 officiële gezagdragers (burgemeester, schepenen, pastoors en onderpastoors), zeven mensen uit de onderwijswereld en zes gewone burgers. Deze hoorzitting kaderde in de parlementaire onderzoekscommissie die in opdracht van de Kamer van Volksvertegenwoordigers een onderzoek moest doen naar de ‘zedelijke en stoffelijke toestand van het lager onderwijs in België’. Uit de getuigenissen blijkt dat er sterke druk was zowel van de katholieke zijde als van anitklerikale zijde. Er is sprake van lasterpraat, broodroof, gedwongen verhuizing, kanselpreken tegen de schoolwet, weigering van sacramenten, allerhande intriges bij benoemingen, de delicate positie van staatsambtenaren bij de schoolkeuze. Deze authentieke getuigenissen kunt u nalezen in dit artikel van Paul Huys.

Kunsthistorie
Er is in het jaarboek ook een bijdrage van kunsthistorische aard, namelijk Modest Huys, Gustave en Leon De Smet en Charles-René Callewaert en hun correspondentie (1904-1923) met René Herrewege, Gents kunstmecenas., geschreven door Paul Huys.
René Herreweghe was een Gents ingenieur, architect-bouwondernemer met veel interesse in kunst en hij was ook kunstverzamelaar. Hij steunde de kunstenaars door schilderijen aan te kopen. Uit de correspondentie die in deze bijdrage wordt opgenomen blijkt dat de verhouding tussen de kunstenaars en mecenas niet altijd positief was, er waren wrijvingen, vooral ook omdat de kunstenaars noodgedwongen bedelbrieven moesten schrijven. Bijvoorbeeld op 1 augustus 1908 schreef Leon De Smet volgende brief aan René Herreweghe :
Citaten uit uit de brief :
Nogmaals ben ik zo vrij U beleefd te verzoeken de goedheid te willen hebben naar Latem te komen….Ik bezit geen enkele centiem meer. Hier op Latem is ons krediet ten einde, niemand wil ons nog aan levensmiddelen helpen, ik heb geen kleur (verf) meer, dus kan ik niet werken. Ook heb ik reeds twee zaken af te handelen met advocaten en deurwaarder. …Ik smeek u dus nogmaals mij te willen helpen. Neem een schilderij, al ware het aan de prijs welke zij mij kost.
Het antwoord van René Van Herreweghe was nogal koel en gereserveerd. Toch schrijft hij dat zijn broer notaris Van Herreweghe het schilderij Dennenbos zal aankopen voor 400 fr. In het postscriptum schrijft hij : Ik zal u rechtuit zeggen dat het ons ten zeerste mishaagt zowel van mijn hem als mijzelf, van kunstwerken te verwerven in de omstandigheden die hiervan een echte koehandel hebben gemaakt.
Na deze brief trad er tijdelijk een angstwekkende stilte op in de correspondentie tussen de kunstenaar en de mecenas.

 

2011

(top)

 

2012

(top)

2013(top)

De gemeenschappelijke Astense wortels van drie geniale Leieschilders Albijn Vanden Abeele, Albert Saverys en Hubert Malfait 
Het eerste artikel zijn we duidelijk op de juiste locatie hier in het museum want het gaat over : ‘De gemeenschappelijke Astense wortels van drie geniale Leieschilders’. Na genealogische opzoekingen is Dr. René De Clercq tot de vaststelling gekomen dat 3 belangrijke kunstenaars van de Leiestreek nl., Albijn Vanden Abeele, Albert Saverys en Hubert Malfait een rechtstreekse voorvader en moeder hebben, namelijk  Aegidius of Gillis Malfait en Petronella of Piryne Huys. Het koppel huwde in 1722 in Astene en ze woonden er met hun 7 kinderen.  Het lijkt of  Gillis Malfait of zijn echtgenote Piryne Huys een kunstenaarsgen bezaten dat  ze hebben doorgegeven aan hun nakomelingen. 
Naast de 3 bekendste schilders waren er nog artistiek begaafde nakomelingen : ambtenaar-kunstschilder Octaaf Malfait, huisschilder-decorateur Alfons Saverys, violist Paul Malfait, kunstschilder Jan Saverys en carrossier kunstenaar Rudy Malfait.
De volledige genealogie is per generatie nauwkeurig beschreven door Dr. De Clercq.
Van alle genoemde kunstenaars kan u werk bewonderen hier in het museum en volgend jaar plant het museum een grote retrospectieve tentoonstelling met werk van Albert Saverys.

‘Advertenties en berichten uit Deinze, gepubliceerd in de ‘Gazette van Gend’ 
‘Advertenties en berichten uit Deinze, gepubliceerd in de ‘Gazette van Gend’  is een bijdrage van dr. Paul Huys. Paul Huys heeft de Gazet van Gent nageplozen voor de periode van 1776-1791 en heeft er de artikels uit geplukt die enige lokaal-historische relevantie hebben voor Deinze. In een advertentie uit 1782 lezen we ‘Dat er uyter hand te koopen  is een schoon huys van twee stagiën, gestaen op de Merkt binnen de stad Deynze, hebben de vyf  beneden-kamers, peirden-stal ende hout-logiën ende een zeer schoonen hof, rondom in hooge muren, beplant met schoone, jonge en raere fruyt-boomen.’ Dit stukje is gekozen omwille van het verband met het ‘game Deynze anno  1783’ een spel op PC waar je een virtuele wandeling maakt doorheen Deynze in 1783, onder andere op de Markt van Deinze. De ontwikkelaars van het game hebben zich geïnspireerd op historische bronnen om het stadsbeeld te kunnen reconstrueren. Deze verkoopsadvertentie zou ook gebruikt kunnen worden om te weten hoe de Markt van Deinze eruit zag in 1783. U kunt het game Deynze anno  1783 online spelen maar ook hier in het museum in de afdeling Erfgoed.

‘De geschiedenis van de gemeentescholen in  Groot-Deinze: de structuur van de gemeentescholen
André Heyerick,
onze volgende auteur heeft het over totaal iets anders, namelijk ‘De geschiedenis van de gemeentescholen in  Groot-Deinze: de structuur van de gemeentescholen’.  Er is sprake over het schoolreglement, bijvoorbeeld een reglement van 1877 dat bepaalt dat het schooljaar eindigde met een prijsuitdeling die kan voorafgegaan worden door openbare examens. Dus de examens waren niet eens verplicht. Een ander interessant weetje  is ook dat de grote vakantie niet altijd de vakantie is zoals wij die kennen in juli en augustus. In de plattelandsgemeenten werd rekening gehouden met de werkzaamheden op het land, vb. het rooien van de aardappelen waar kinderen moesten meehelpen. De splitsingsnormen worden ook onder de loupe genomen. De gemeenteraad van Astene  moest in april 1885 toch wel toegeven dat 1 onderwijzer voor  116 leerlingen te veel was.
Wie de sfeer wil opsnuiven van een klasje van toen, kan terecht in onze afdeling Erfgoed in het museum waar u het pedagogische materiaal van vroeger ziet staan : de hectoliters en decaliters, oude wandplaten,borduurwerkjes enz.

Bouw van een nieuwe houten ophaalbrug in Deinze in 1623 
Dr. Luc Goeminne neemt ons mee naar de middeleeuwen om de geschiedenis van de brug over de Leie in Deinze te overlopen, hét sleutelpunt, want het is rond die kruising van land- en waterwegen dat onze stad uiteindelijk is gegroeid. Meteen krijgen we er een heel overzicht van de bruggenbouw in België gratis bovenop. Zo blijken houten ophaalbruggen om schepen door te laten, pas vanaf de 16de eeuw op te duiken. Voordien bestonden enkel ophaalbruggen voor defensieve doeleinden aan burchten- en stadspoorten. Het artikel wordt bovendien opgeluisterd met een glossarium van niet minder dan 146 bruggenbouwkundige termen. Zo is een “slove” niet alleen een hard labeurende vrouw in het huishouden; in de bruggenbouw staat dat voor een grondplaat, een houten horizontale dwarse balk boven de koppen van de langstijlen. En zo zijn er dus nog 145 andere termen waar u in kan grasduinen. De basis voor het artikel vormt het bouwbestek van de Leibrug uit 1623 uit het Gentse Rijksarchief, naar verluidt een bijzonder moeilijke tekst die de auteur voor ons heeft omgezet tot een enigszins begrijpbaar verhaal, gelukkig voorzien van enkele verklarende tekeningen, want het blijft een technische tekst. Desondanks zeker de moeite waard om de tijd van het lezen in te steken.

‘Johannes De Weerdt, heer van Boelare, schepen en burgemeester van Petegem
Johannes De Weerdt, heer van Boelare, schepen en burgemeester van Petegem  leefde van 1720-1817. Hij is dus 97 jaar geworden. Omdat deze hoogwaardigheidsbekleder tot nu toe nergens vermeld staat in de Deinse geschiedschrijving  gaat Paul Huys dieper in op zijn familie , zijn openbare functies, zijn grondbezit en de lofdichten die voor hem werden geschreven ter gelegenheid van zijn 50-jarig  en van zijn 75-jarig jubelfeest . Deze lofdichten zijn geschreven in de traditionele stijl van de aloude rederijkers.

Bevolking en grondbezit te Gottem in de 16e eeuw
De auteurs, Dr. Luc Goeminne en Dr. René De Clercq  gebruikten voor Gottem de Penningkohieren van 1557 als basis. Dat zijn een soort taxatiedocumenten die door de staten van Vlaanderen opgesteld en geheven werden ten bate van de Spaanse bezetter. Uit dergelijke documente komt men heel wat te weten over het landgebruik (bos, akker- en weiland) maar ook over de pachthoeven (omvang, eigenaars, waarde) en uiteraard de bewoners en de bezitstructuur. Ook hier worden de brongegevens zelf in bijlage verstrekt, zodat ook andere vorsers op deze wijze er gemakkelijk toegang toe hebben.

De oude windmolen en rosmolen van Sint-Martens-Leerne
Dr. Luc Goeminne heeft iets met windmolens en dat uit zich in ontelbare artikels met molens tot onderwerp. Zo ook in dit jaarboek. Klaarblijkelijk was er over de windmolen van Sint-Maria-Leerne nog zo goed als niets gepubliceerd. Daar brengt de auteur nu verandering in. De aanleiding vormt de vondst van twee prijsschattingen in het Rijksarchief te Gent: een eerste uit 1608 en een tweede uit 1635. Het ging hem om een houten staakmolen die zich bevond op de plek waar de huidige Meirebeekstraat op de Molenhuisstraat uitkomt, nabij de grens met Sint-Martens-Leerne. Opvallend is dat over die 30 jaar de prijs van de windmolen nagenoeg dezelfde blijft nl. 280 pond groten. De rosmolen, u weet wel een molen aangedreven door een paard of een ezel, was van 40 naar 50 pond groten gestegen. Nog altijd maar een fractie van de waarde van een windmolen dus. Wie de berekeningen wil controleren, kan de prijsschattingen nalezen, want die zijn mee gepubliceerd.

Elektrificatie van Groot-Deinze
André Heyerick beschrijft in dit artikel de ‘Verlichtingsgeschiedenis van Deinze.  Voor de eerste wereldoorlog leverden twee elektrische centrales in verschillende buurgemeenten reeds stroom, maar Deinze en omgeving bleef daar toch wat achterop. Dat lag niet alleen aan het feit dat we aan de periferie van beide electriciteitsnetten lagen. Het Deins gasbedrijf, intussen overgenomen door de stad, bood flink wat weerwerk en slaagde er toch in om de elektrificatie met een 20-tal jaren te vertragen. In de landelijke gemeenten ging het over een beperkte zone in het centrum rond de elektriciteitscabine, maar in kern-Deinze over de ganse stad en in Petegem in de nijverheidszone langs de grens met Deinze. Pas in 1924 werd de elektriciteit in Deinze-centrum binnengehaald.


2014 (top)

Luc GOEMINNE, De oudste handelskaart van Vlaanderen met een afbeelding van Deinze als stad anno 1452
Dit is een bijdrage over de oudste handelskaart van Vlaanderen, meer bepaald uit 1452. Vertaald naar het Italiaans is de schrijfwijze niet altijd even klaar en zijn niet alle plaatsen vandaag terug te vinden.
Aangezien het een handelskaart is, staan de belangrijkste handelswegen er op: in dit geval de rivieren, bijvoorbeeld de Schelde en de Leie, omdat waterwegen toen veel betrouwbaarder waren dan landwegen. In die rare niervormige vlekken herkennen we met enige verbeelding de grote steden Brugge en Gent. De grote gekanteelde stad stroomopwaarts aan weerszijden van de Leie is Kortrijk. En wat zien we tussen Kortrijk en Gent aan de Leie op zijn kop staan: een kleine versterkte stad met de naam Doense. Dan volgen drie artikels die verwant zijn.

Paul HUYS, Over de burgemeesters en schepenen van Petegem-Buiten in de 17de en 18de eeuw
Het gaat over Petegem Buiten, dat  is het landelijke gedeelte van Petegem. Opmerkelijk is dat in de 17de eeuw Petegem Buiten en Astene dezelfde wethouders hadden. Dus in feite ging het hier toen al over een fusie avant la lettre.
Het artikel handelt over het Ancien Regime. In deze  periode werden de wethouders niet democratisch verkozen. Ze werden aangesteld, ondermeer door de markies van Deinze.  Of Jan De Smet bijvoorbeeld, burgemeester van Petegem van 1615-1622 die werd aangesteld met interventie van de pastoor. Het waren toen woelige tijden op godsdienstvlak  en wethouders mochten er zeker niet verdacht worden van niet rechtgelovig te zijn zoals  men het  toen uitdrukte.
Paul Huys somt in dit artikel niet enkel namen op van wethouders, hij kadert die ook in de sociaal-economische context. De meeste wethouders waren landbouwers - pachters(het was dan ook Petegem-Buiten) en sporadisch is er ook een wethouder die herbergier was.

Andries VAN DEN ABEELE, Nazareth zendt zijn zonen uit. Beyens: van landbouwers tot ambassadeurs. Oorsprong van de familie Beyens
Dries Van Den Abeele is een rasechte Bruggeling die bekend staat om zijn scherpe pen en die heel erg ijvert voor het erfgoed van zijn stad. En klaarblijkelijk is hij bij zijn opzoekingen op de familie Beyens gestoten. Een roemruchte adellijke familie waarvan men dacht dat zij uit Waals-Brabant zou afkomstig zijn. Dat wordt met verve weerlegd.
De familie zou teruggaan op Livinus Beyens die in 1652 burgemeester van Nazareth was. Vanaf Franciscus Beyens verplaatst het familieverhaal zich naar Wontergem, dus op Groot-Deins grondgebied. Pieter-Franciscus Beyens vestigde zich in de huidige Tolpoortstraat als notaris en werd zelfs burgemeester van Deinze in de perioide 1788-1792. Het was trouwens een familie met heel wat vermaarde juristen. De volgende generatie gaat met Eugène Beyens de diplomatieke toer op wat meteen ook de titel van baron oplevert. En ook dan blijven de nakomelingen het diplomatieke pad bewandelen. Het is allemaal wel wat trager gegaan dan ik hier vertel en met heel wat meer hindernissen, maar daar moeten jullie het artikel maar voor lezen…


Luc GOEMINNE
, Wanneer werd Deinze een stad?
Luc GOEMINNE, De oudste heren van Deinze
René DE CLERCQ en Luc GOEMINNE, Het stadswapen van Deinze
In het eerste artikel beantwoordt de auteur de vraag wanneer Deinze een stad werd. En hij maakt het stedelijke Deinze meteen een eeuw ouder dan gangbaar wordt aangenomen. Daarvoor gebruikt hij niet de natte vinger maar bekijkt hij de problematiek van uit verschillende hoeken. Hoe zit het met de kerkrechten, wanneer duiken de schepenen op en wanneer het hospitaal, hoe zit het met de stadsversterkingen, met de bevolkingscijfers en de handelsactiviteiten. En zo bouwt hij geleidelijk een argumentatie op.
Aansluitend daarop handelt het tweede artikel over de oudste Heren van Deinze: een verhaal dat tot nog toe nogal duister was en waar hij soms een nieuw licht laat op schijnen. Al blijft het een klein lichtje want de bronnen blijven vaag. In ieder geval is het klaar dat Deinze direct met de graven van Vlaanderen verbonden is. Maar ook onze heilige Poppo steekt de kop op in deze heerlijke poppenkast, er zijn relaties met de heren van Aalst – toen ook al zware dissidenten – en de Familie van Luxemburg komt er ook nog eens tussen gefietst. Zoals hij zelf zegt: de oudste geschiedenis van de heren van Deinze is dus weinig overzichtelijk…Tussendoor horen we dat de zussen Johanna en Margareta van Constantinopel als leeuwinnen gevochten hebben voor Vlaanderen. Alhoewel, wat vroeger in de geschiedenis, omstreeks de 12de eeuw kleurde Laurette Van den Elzas, vrouwe van Deinze en dochter van de latere graaf Diederik, ongetwijfeld de voorgangers van onze huidig roddelkrantjes. Niet minder dan vijf echtgenoten heeft zij versleten, waaronder een blinde oude graaf die zij liet zitten om daarna een 24 jaar jongere kerel te strikken.
Het 3de artikel:
al lijkt de titel niet direct boeiend - het stadswapen van Deinze – toch weten de auteurs hier een meeslepend verhaal van te brouwen. Om vergissingen uit te sluiten: op het wapenschild van Deinze staat geen dubbelkoppige Kanteklaar maar wel degelijk een adelaar, met drie rode rozen. Of zoals ze het zo onbegrijpelijk maar welluidend in de heraldische taal benoemen: tegen een achtergrond van zilver een dubbelkoppige adelaar van sabel met omhoog gerichte vlucht, vergezeld van drie heraldische rozen van keel, 1 in het schildhoofd tussen de twee koppen en 2 in de schildvoet, 1 bij elke klauw. Maar waar komt dat wapenschild vandaan? Traditioneel wordt de dubbelkoppige adelaar teruggevoerd op de keizer, meer bepaald de Duitse keizer. Dit verhaal wordt echter naar de prullenmand verwezen. Men zegge 14 april 1202. Toen vertrok graaf Boudewijn IX, heer van Deinze, op kruistocht, die fameuze kruistocht waarbij de Venetianen er in slaagden om de strijd niet in Het heilig Land te voeren maar tegen hun handelsconcurrent Constantinopel. De stad wordt ingenomen en Boudewijn IX wordt tot eerste Latijnse keizer van Constantinopel gekroond. Hier hebben we ons keizerrijk en de verklaring van de dubbelkoppige adelaar. Op een tekening staat hij afgebeeld met een keizerskroon en de arend op zijn borst. Wellicht om de moedige graaf te gedenken heeft de stad het wapen van haar heer overgenomen als het hare. Het is echter geen leuke historie die we hier zien afgebeeld, want de keizer verdwijnt spoorloos na een gevecht tegen de Bulgaarse koning Johannitz. Maar waar komen die rozen dan vandaan? En dan komt een smeuïge legende de kop op steken. Boudewijn zou tijdens zijn gevangenschap een amoureuze relatie gehad hebben met de bloedmooie vrouw van koning Johannitz, met als gevolg dat hij niet alleen zijn hart, maar ook zijn hoofd verloor. Rode rozen staan in de heraldiek bekend voor schoonheid, liefde en trouw, al moet je dat laatste eerder als ontrouw lezen.

André HEYERICK, Bijdragen tot de geschiedenis van de gemeentescholen in Groot-Deinze, deel 4: Werking(smiddelen)
‘Plaats van stadsschoolmeester vacant in Deinze’ , dat is de titel van een advertentie gepubliceerd in 1771 in de Gazette van Gent.
André Heyerick heeft de geschiedenis van het onderwijs in Deinze reeds grondig bestudeerd met bijdragen in vorige jaarboeken. In dit jaarboek handelt hij over de werkingsmiddelen in de gemeentescholen in  Groot-Deinze. Bij werkingsmiddelen horen toelagen voor verwarming, verlichting, aankoop schoolgerief, prijsboeken, onderhoud van de klassen.
In 1852 bijvoorbeeld stuurde de gouverneur een programma met richtlijnen hoe een klaslokaal er moest uitzien :
aan de leeftijd der kinderen aangepaste banken of lessenaars, een Christusbeeld van een zekere grootte, een kast, twee zwarte planken één van 1m hoog en anderhalve m breed, aan de ene kant muziekschragen voorstellend en langs de andere kant hulpregelen voor de schoonschrijfkunde, een kachel stelsel Poelet, een verzameling van maten en gewichten (om het metriek stelsel te leren),  kaarten tot het onderwijs der aardrijkskunde van het land en het schilderen der lokalen moet gebeuren in een heldere kleur,  bij voorkeur aan het blauw, groen of geel gelijkend ;dof wit moet vermeden worden.
Wat de kachel betreft kan ik nog vermelden dat na de Eerste Wereldoorlog, gezien de instabiliteit van de kolenprijzen in plaats van een vaste toelage voor de verwarming, een vaste hoeveelheid kolen per klas werden voorzien. In de meeste gemeenten begon men met 1200 kg. kolen per jaar per klas, na enkele jaren werd dit 1500 kg kolen per klas per jaar. Dat lijkt veel, maar dat is 15kg per dag gedurende 100 dagen.
En wie moest de kachel aansteken? Dat werd gezien als één der verplichte bijhorende taken van de onderwijzer, net als het poetsen van het klaslokaal, maar deze taak werd vaak doorgeschoven naar de oudste leerlingen van de school.

Luc GOEMINNE en René DE CLERCQ, Bevolking en grondbezit te Vinkt in de 16de eeuw & Bevolking en grondbezit te Vinkt in de 19de eeuw>
Dr. Luc Goeminne en Dr. René De Clercq hebben de bevolking en de structuur van het grondbezit van Vinkt bestudeerd en hebben er 2 artikelen aan gewijd : bevolking en grondbezit in de 16e eeuw en bevolking en grondbezit in de 19e eeuw.
Ze hebben een methodiek ontwikkeld om de penningskohieren van de 16e eeuw en de kadastrale kaart van Popp te bestuderen en daaruit conclusies te trekken betreffende het grondbezit. Deze methode hebben ze eerder ook al toegepast op andere gemeenten van Deinze, bijvoorbeeld Grammene en Gottem.
Veel grote hofsteden of pachthoeves , dan spreken we van hoeves van ca. 60 tot 80 ha. waren eigendom van de adel die in vele gevallen in Gent woonden. Als je de 16de eeuw vergelijkt met de 19de eeuw, merk je dat het adellijk bezit in Vinkt met 10% is toegenomen , namelijk van 32% naar 42 %, wat toch behoorlijk veel is.
De auteurs nemen in hun artikel een lijst op met beschrijving van de oude hoeves van Vinkt. Frans Van Michem, pastoor van Vinkt maar ook geschiedschrijver van Vinkt heeft reeds 23 oude hoeves beschreven in zijn publicatie ‘Vinkste hoeven en hun bewoners. Luc Goeminne en René De Clercq hebben 15 hoeves kunnen toevoegen aan de lijst.
Nemen we als voorbeeld ‘Het goed Ter borcht”. Deze nog bestaande grote hoeve is gelegen tussen Aarsele en Vinkt. Ze was vroeger op een motte gebouwd en omwald met omgrachtingen. Er was een toegangspoort en en bomendreef naar Aarsele weg. Dit goed wordt reeds vermeld in 1390 en was een leen van de heerlijkheid Nevele.  In 1427 was de hoeve 53,5 ha groot. In 1920 was het goed in handen van de Gentse adellijke familie Louis de la Kethulle-Goethals. Een van de laatste eigenaars van de hoeve was Jozef Van Nevel, oud-burgemeester van Vinkt en later ook schepen van Deinze.
Een ander voorbeeld is Het Nieuwgoed. Deze hoeve ligt in het noorden van Vinkt, nabij de grens met Poeke en de Poekebeek. In 1460 reeds wordt de hoeve vermeld en ze was toen 21 ha. groot. Omstreeks 1900 hoorde de hofstede toe aan baron Leon Van Pottelsberghe de la Potterie die gehuwd was met barones Dons de Lovendeghem.

Paul HUYS, Advertenties en berichten uit Deinze, gepubliceerd in de 'Gazette Van Gend' 1755-1775
‘Verkoping van een hofstede in Vinkt’, dat is de titel van een advertentie in de Gazette van Gend de dato maart-april 1763. Het gaat nu per toeval over het Nieuw-goed de hoeve waarvan daarnet sprake en die te koop aangeboden wordt via de Gazette van Gend in 1763. Deze advertentie staat te lezen in het artikel van Paul Huys ‘Advertenties en berichten uit Deinze gepubliceerd in de ‘Gazette van Gent’ van 1755-1775. De advertenties gaan in hoofdzaak over landerijen en hofsteden die verkocht worden, of  partijen bomen of een brandewijnstokerij . De ‘Gazette van Gent’ was duidelijk de krant voor de Gentse adel en burgerij om interessante beleggingen te zoeken op den buiten.

2015 (top)

Paul Huys, Gelezen in de Gazette van Gend 1792-1800 & Paul HUYS, Nieuws van toen. Deins wel en wee in het weekblad "Ons land in woord en beeld" (jaargangen 1926-1943)
In dit jaarboek zijn er twee bijdragen van Paul Huys opgenomen. ‘Advertenties en berichten uit Deinze , gepubliceerd in de Gazette van Gent periode 1792 tot 1800. Het is een selectieve bloemlezing geworden over mensen en dingen in Groot-Deinze. Naast de gewone feiten zoals verkopingen, verpachtingen, sluipt er toch ook berichtgeving over de tijdsomstandigheden. We schrijven  april 1794 en dat betekent de inval van de Fransen in de Oostenrijkse Nederlanden.
Een tweede artikel van Paul Huys gaat over nieuwtjes van Deinze in het weekblad ‘Ons land in woord en beeld’ tijdens het interbellum, de periode tussen de 2 wereldoorlogen  : 1926-1943. Dit weekblad wordt bewaard in de erfgoedbibiliotheek Hendrik Conscience in Antwerpen.

Luc GOEMINNE, De geschiedenis van de Sint-Vincentiuskliniek te Deinze
De eerste kleine kliniek van Deinze werd opgericht op 3 februari 1942, ook in volle oorlogsperiode. De locatie was de Kattestraat en de hachelijke onderneming werd gestart door dokter Jozef Verstraete en dokter Jozef Goeminne, vader van Luc Goeminne.
In het artikel vindt u verder een lijst van de dokters met hun specialisatie en hun biografie.
Op het einde van het artikel lees je nog een aantal bizarre verhalen, dramatische voorvallen en een aantal komische verhalen.

Stefaan DE GROOTE, De Duitse invasie bekeken vanuit Deinze en de Leiestreek(4 augustus to 13 oktober 1914)
Stefaan De Groote neemt ons mee naar de "grote oorlog", naar begindagen van de Duitse invasie, een thema dat aansluit op de tentoonstelling. Hij confronteert Duitse met Belgische bronnen en plaatst de beleving van deze angstige afwachtende periode tegen de achtergrond van de algehele krijgsverrichtingen. Uit zijn artikel blijkt de verwarring, om niet te zeggen chaos, waarin de berichtgeving verkeerde. Merkwaardig is dat Deinze ook op treurige wijze het internationale nieuws haalde. Namelijk met een van de eerste luchtbombardementen op civiele doelen.

Tony VANHEE, Brieven uit Oostenrijk van krijgsgevangene Felix Vernau (1940-1941)
Dit artikel beschrijft de lotgevallen van een Deinse krijgsgevangene. Hij was de zoon van een bakker/slager die op de markt woonde en werd in augustus 1914 opgeroepen. Hij was een begenadigd violist die met zijn instrument zijn medepiotten verstrooiing bracht tijdens het lange wachten.
Nu de overgave van zijn compagnie komt hij in een krijgsgevangenkamp in Oostenrijk terecht.  De berichten van het thuisfront waren schaars en de brieven werden niet alleen streng gecensureerd maar deden er ook maanden over om ter plaatse te komen.